In de prehistorie trokken bevolkingsgroepen uit het oosten of zuiden van Europa ons land binnen. Zoals is beschreven bij de pagina Hunebedden, kwamen de Trechterbekermensen uit het oosten. Zij bouwden de Hunebedden. De bekervolken uit het zuiden en het midden van ons land kwamen uit Zuid-Europa. Doordat zoveel verschillende volken samenkwamen ontstonden er gemengde culturen die ieder eigen rituelen erop na hielden.
Nederland kent vele grafheuvels en prehistorische graven. In 1980 zijn alle graven geteld. In Drenthe 206 stuks, waarvan elf locaties met meer dan tien heuvels. Op de Veluwe 457, Utrecht 131, Overijssel 159, Noord-Brabant 110 en Limburg 62.
Het meest voorkomende type graf in de bronstijd is de grafheuvel. Een grafheuvel kan heel klein zijn waardoor hij nauwelijks op valt. Door de omvang bevat de heuvel maar één lichaam of urn. De heuvel werden gebruikt voor zowel begraven als het bijzetting van as in een urn. Ook werd weleens een lichaam na ontbinding vervangen voor een urn van een andere overledene. Soms verstoorde de ene bijzetting de andere. Doordat zo’n grafheuvel voor meerdere doeleinden werd gebruikt noem je dit ook wel meerperiodenheuvel. Kenmerken van een grafheuvel uit de bronstijd is dat deze is opgebouwd uit plaggen en dat de overledene of de asurn geplaatst is op maagdelijke grond. Met andere woorden: de onaangetaste aarde die vrijkomt als de heide en humuslaag zijn verwijderd.
Kist
De oudste vorm van bijzetting in een grafheuvel is de begraving met een kist gemaakt van eikehouten boomstammen. Het maken van deze kisten was arbeidsintensief. Dit gezien het feit dat ze in de prehistorie nog werkte met stenen bijlen en een boom was natuurlijk niet heel makkelijk om te hakken. Tot 300 n.Chr. zijn deze kisten nog gebruikt.
Praalkransheuvel
In de bronstijd kwamen vele soorten graven voor. Waaronder een praalkransheuvel. Dit is een heuvel die rondom is afgesloten met een krand van palen. In het midden van de heuvel ligt de overledene.
Ringwalheuvel
Naast de paalkransheuvel is er ook een ringwalheuvel die is omgeven door een gracht en een wal. Daarbinnen is een rondweg die de tumulus omsluit. Het is goed mogelijk dat om de heuvel op een rondweg een dodenspel heeft afgespeeld, misschien wel met de overledene zelf. Onderzoek heeft uitgewezen dat dodendansen hun oorsprong vinden in de voorchristelijke tijd. Oude Friese begraafplaatsen hebben dezelfde vorm en aanleg als deze ringwalheuvels. Zie onderstaande foto.
Lijksilhouet
In oude graven kan je zien waar een overledene heeft gelegen. Een verkleuring in het witte zand geeft dit aan. Zo’n verkleuring noemt men lijksilhouet of lijkschaduw. In Nederland zijn een aantal lijksilhouetten gevonden. In 1970 op de Lunterse Berg(Goudsberg) in Lunteren, In Elslo in de periode 1958 – 1963 en in Speulde(Ermelo) in 1960.
Embryonale Houding
In de bronstijd geloofde veel mensen in wedergeboorte. Dit kon je ook terugvinden in de houding van overledenen. Opgetrokken knieën, armen gekruist voor de borst en liggend op de linkerzijde is de embryonale houding. Deze houding hebben ongeboren kinderen ook in de moederschoot. Vandaar de gedachte aan wedergeboorte.
Sleutelgatgraven
Aan het einde van de Bronstijd werd lijkverbranding steeds meer een gewoonte. De urn met de as werd dan in een bestaande grafheuvel geplaatst. Later groef men een greppel om de urn heen en dekte de urn af met vrijgekomen grond. Er ontstonden grote urnenvelden. Sommige graven zijn gevonden in Drenthe in het plaatsje Eric en in een aantal plaatsen in Groningen. Al deze graven hebben de vorm van een sleutelgat. Zie hieronder
Witte Wieven
Grafheuvels werden niet alleen gebruikt voor het bijzetten van overledenen. Ook werden ze gebruikt om bij elkaar te komen als familie om belangrijke beslissingen te nemen. Ook werden ze gezien als een religieus middelpunt. Met andere woorden, de heuvels werden gezien als heilig. Door het opkomende christendom werd het steeds moeilijker de heuvels als heilig te zien. Een christen kon immers niemand anders dan God als heilige zien. Heilige graven werden daarom door de jaren heen steeds vaker gezien als duivels. Het moest er spoken. Kabouters, aardgeesten maar bovenal Witte Wieven. Dit zijn vrouwen in lange witte gewaden. Door het zien als heilig of als duivels heeft men de graven jarenlang in stand gehouden.
De Witte Wieven waren vrouwen die geacht werden tussen de mensen en de goden te staan en afgezonder van de wereld bij de heuvels te leven. Het waren heilige vrouwen, zich bezighoudende met heel- en kruidkunden. Vaak werden ze door bewoners uit de omgeving tot hulp geroepen in geval van nood. Het verhaal gaat dat de vrouwen verschrikkelijk konden zijn als ze werden geplaagd of als ze niet serieus werden genomen. Je werd dan achtervolgd en ontkwam dan doorgaans op het nippertje door te paard een boerderij in te vluchten. De wieven gooiden dan een scherp voorwerp na die meestal in de deurpost bleef steken. Over de Witte Wieven doen veel verhalen de ronde. Echter is bovenstaand verhaal het meest voorkomende. Tot op de dag van vandaag denken mensen nog steeds dat de wieven bestaan. Vele eigenaren van grond met daarop een grafheuvel werken vaak niet mee aan afgravingen, uit angst voor het ongeluk wat het kan brengen.
De Witte Wieven zijn tegenwoordig ook bekend door de verhalen over het landgoed Kernhem in de stad Ede (Veluwe). In het Edesche bos spookt het. Er zijn gevallen geregistreerd dat mensen tijdens wandelingen een witte schim voorbij zagen komen. Dit is niet afkomstig uit de bronstijd maar wel uit de middeleeuwen. De toenmalige kasteelheer van het landgoed had een dochter die gek was op een ridder. De ridder beloofde na een veldslag terug te komen voor haar. Iedere dag dwaalde de dochter over het landgoed, in de hoop dat de ridder was teruggekomen. Hij kwam echter nooit. Volgens verhalen dwaalt de geest van de dochter nog steeds rond over het landgoed. Nog altijd wachtend op haar ridder.